Stop navigatie

Oefening 3

Dit is les 9                                                 De week.

 

Welke dag is het vandaag?

Rick welke dag is het vandaag?                                R: Het is maandag. 

Welke dag is het vandaag?

Maandag is een dag, dinsdag is een dag. De week heeft zeven dagen.

maandag,

dinsdag,

woensdag,

donderdag,

vrijdag,

zaterdag,

zondag.

Het is vandaag maandag.

Vandaag is het maandag.

Morgen is het dinsdag.

Gisteren was het zondag.

 

Rick? Welke dag is het vandaag?                              R: Het is dinsdag. Het is vandaag dinsdag.

Morgen is het woensdag.

Gisteren was het maandag.

Morgen – gisteren – vandaag.

De week heeft 7 dagen.

Zeven dagen samen is 1 week

Rick? Welke dag is het vandaag?                                R: Het is woensdag.

Welke dag is het morgen?                                         R: Morgen is het donderdag. Ja, het is vandaag woensdag.

Morgen is het donderdag.

Gisteren was het woensdag.

 

Hallo,

Ik heet Mirjam, ik ben een vrouw.

Dit is Rick, Rick is een man.

Hij is een man.                                                           R: Zij is een vrouw.

Mirjam: Rick is een man, ik ben een vrouw. 

Dit is een man.

Ik zeg: hij, hij is een man. Hij is een man.

Dit is een vrouw.

Ik zeg: zij. Zij is een vrouw Zij is een vrouw.

De man, hij.

De vrouw, zij.

 

Hallo, ik heet Mirjam. Ik ben een vrouw.

Ik ben getrouwd.

ik heb een man.

Dit is mijn man.

Hij heet Victor.

Ik heb 2 kinderen.

Zei heet Monica, hij heet Alex.

Monica is een kind,

Alex is een kind.

Ik heb twee kinderen.

Rick? Ben jij getouwd?                                                R: Nee ik ben niet getrouwd.

Heb jij kinderen?                                                        R: Nee, ik heb geen kinderen.

 

Luister. Luister goed.

Dit is een luisteroefening.

Ik zeg 2 woorden. Man - vrouw.

Hetzelfde?

Nee, niet hetzelfde.

Luister goed!

Ik zeg twee woorden: kind - kinderen. Hetzelfde?

Nee, niet het zelfde.

Ik zeg man- maan.

Luister goed? Man - maan.

Hetzelfde? Nee niet hetzelfde.

Zij – zij. Ja, hetzelfde.

Mij - Mijn.

Niet hetzelfde.

luister goed. Mij - mijn. Niet hetzelfde

Dag - Daag. Niet het zelfde.

 

Dit is nog een luister oefening.

Luister goed.

Ik zeg: 3 woorden.

De woorden zijn niet hetzelfde.

De vraag is, hoor je het woord tas?

Ik zeg: kam - pen - les.

Jij luistert, je hoort het woord tas niet.

Nog een keer.

Ik zeg 3 woorden.

De woorden zijn niet hetzelfde.

Luister goed.

Hoor je het woord thee? Koffie - Melk - Suiker.

Nee, je hoort het woord thee niet.

Je luistert, je hoort thee niet.

Nog een keer.

Ik zeg 3 woorden, de woorden zijn niet hetzelfde.

De vraag is, hoor je het woord dag?

Luister goed.

De week, de dag, morgen.

Ja, je hoort het woord dag.

De week, de dag, morgen.

Je hoort het woord de dag.  

Ik zeg: de dag. Ik zeg: daag.